Koop lokale, seizoensgebonden producten: zo luidt het advies voor een duurzaam dieet. Toch is het mogelijk om met alleen maar zonne-energie zuiders fruit in noordelijke steden te produceren. Dat gebeurde op grote schaal in een aantal Franse, Engelse, Belgische en Nederlandse regio’s van de zeventiende eeuw tot aan het eind van de negentiende eeuw.
De fruitmuur, waaruit de glastuinbouw zich ontwikkelde, maximaliseert de opname van zonne-energie en minimaliseert de invloed van wind. Daardoor ontstaat een microklimaat waar het tot meer dan 10 graden warmer kan zijn als erbuiten. Bij een vleesarm dieet – een belangrijke voorwaarde voor een minder destructieve landbouw – past gelukkig een rijke diversiteit aan groenten en fruit.
De productie van bijvoorbeeld tomaten of komkommers in een glazen broeikas kost heel veel energie. Een gewas dat in een kas wordt geteeld vraagt tien tot twintig keer zoveel energie als hetzelfde gewas dat in de buitenlucht wordt geteeld.
Er is ongeveer 40 megajoule nodig om 1 kg tomaten of paprika’s te telen, wat deze gewassen net zo energie-intensief maakt als varkensvlees (40–45 MJ/kg, cijfers voor de VS). Dat hoge energieverbruik is niet zo verwonderlijk: een glazen gebouw heeft een zeer geringe isolatiewaarde. Een vierkante meter glas verliest al gauw tien keer zo veel warmte als een muur.
Het ontwerp van de moderne tuinbouwkas is daarmee opvallend verschillend van de technologie waaruit ze werd ontwikkeld: de fruitmuur. Door fruitbomen vlakbij een speciaal gebouwde muur met hoge thermische massa te planten, is het mogelijk om Zuiderse vruchten zoals vijgen, perzikken of druiven te telen in gematigde, noordelijke gebieden zoals Engeland, Noord-Frankrijk, België en Nederland.
Een fruitmuur reflecteert zonlicht gedurende de dag, waardoor de groeicondities voor de fruitboom verbeteren. De muur absorbeert overdag ook warmte, die weer langzaam wordt vrijgegeven gedurende de nacht en zo vorstschade voorkomt. Bijgevolg wordt er 24 uur per dag een warmer microklimaat gecreëerd aan de zuidkant van de muur. Een fruitmuur beschermt de gewassen ook tegen koude, noordelijke winden. Vaak schermen uitstekende dakpannen of houten afdakjes de fruitbomen af van regen en vogelpoep.
De fruitmuur duikt op halverwege de zestiende eeuw, en het verschijnen ervan heeft mogelijk te maken met het begin van de Kleine IJstijd, een periode van uitzonderlijke koude in Europa (1550-1850). De Fransen begonnen de techniek al snel te verfijnen door de takken van de fruitbomen zo te snoeien dat ze via een houten raamwerk aan de muur konden worden gehecht: het “leifruit”.
Zo werd optimaal gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte en werd het groeiproces bevorderd. De fruitbomen werden op een korte afstand van de muur geplaatst. Zo kregen de wortels de ruimte om in alle richtingen te groeien en kon bovengronds een optimale luchtcirculatie worden verzekerd.
Perzikken in Parijs
Aanvankelijk verschenen fruitmuren in de tuinen van de aristocratie, zoals in Versailles. Maar in een aantal regio’s ontwikkelde de fruitmuur zich tot een ware industrie. Het spectaculairste voorbeeld is Montreuil, een buitenwijk van Parijs, waar vanaf de zeventiende eeuw op grote schaal perzikken tegen de muren werden geteeld.
Montreuil had meer dan 600 km fruitmuren in de jaren 1870, toen de industrie haar piek bereikte. Het doolhof van 300 hectare door elkaar lopende muren was zo verwarrend voor buitenstaanders dat het Pruisische leger dan maar rond Montreuil marcheerde tijdens het beleg van Parijs in 1870.
De perzik komt uit Zuid-Frankrijk, maar Montreuil slaagde erin om in de buurt van Parijs tot 17 miljoen perzikken per jaar te produceren – geroemd om hun kwaliteit. Door heel veel fruitmuren dicht bij elkaar te bouwen, verbeterde het microklimaat nog: er kon nog meer warmte worden vastgehouden en er was een nog betere beschutting tegen de wind. Binnen de omwalde boomgaarden lagen de temperaturen 8 tot 12 graden hoger dan erbuiten.
De 2,5 tot 3 meter hoge muren waren meer dan een halve meter dik. Matten konden naar beneden worden gerold om het fruit te beschermen tijdens de koudste nachten. In het centrale deel van de tuinen werden gewassen gekweekt die lagere temperaturen vedragen, zoals appels, peren, groenten en bloemen.
Druiven in Thomery
In Thomery, zo’n 60 kilometer ten zuidoosten van Parijs, ontstond vanaf 1730 een soortgelijke industrie voor de cultivatie van druiven. Bij de productiepiek in de vroege twintigste eeuw werden er meer dan 800 ton druiven geproduceerd op 300 km fruitmuren, samengepakt op 150 hectare land.
De muren, gebouwd uit klei met een dak van stro, waren drie meter hoog en tot 100 meter lang. Ze stonden zo’n 9 tot 10 meter uit elkaar. Alle muren hadden dakpannen om de fruitbomen te beschermen en sommige hadden een glazen dakje.
Omdat de wijnranken zowel een warme als droge plek nodig hebben, stonden de meeste muren naar het zuidoosten gericht. Een Zuidelijke blootstelling zou warmer zijn, maar dan worden de druiven blootgesteld worden aan de wind en regen uit het zuidwesten. De westelijke en zuidwestelijke muren werden gebruikt voor de productie van druiven van lagere kwaliteit.
In de jaren 1840 werd Thomery beroemd voor de geavanceerde technieken om de druiven te snoeien en aan de muren te bevestigen. De technologie verspreidde zich naar Montreuil en andere landen.
De telers ontwierpen ook een opmerkelijk systeem voor het bewaren van de vruchten. Trossen druiven werden met de steel in water ondergedompeld in glazen flessen, die schuin werden bewaard in grote, houten rekken in kelders of zolders van huizen. De druiven konden op deze manier gedurende zes maanden optimaal bewaard blijven. In sommige van deze plaatsen werden tot 40.000 flessen bewaard.
Slangenmuren in Nederland
Ook in België en Nederland werd de fruitmuur op grote schaal gebruikt voor het kweken van druiven. Vanaf 1850 werden Hoeilaart (nabij Brussel) en het Westland (de Nederlandse regio waar nu de glastuinbouw staat) belangrijke producenten van tafeldruiven. Het Westland had 178 km fruitmuren in 1881.
De Nederlanders droegen ook hun steentje bij tot de ontwikkeling van de technologie. Toen ze tijdens de eerste helft van de achttiende eeuw begonnen met het bouwen van fruitmuren bij kastelen en landhuizen, werden unieke vormen bedacht, zoals de slangenmuur.
Hoewel die in feite langer is dan een rechtlijnige muur, bespaart een slingerende muur op bakstenen omdat hij sterk genoeg is om slechts één baksteen breed gebouwd te worden. Bovendien geven de holle delen van de muur een nog beter microklimaat dan in het geval van een rechtlijnige fruitmuur – een belangrijk voordeel aangezien het Westland ongeveer 400 km ten noorden van Parijs ligt. Er waren ook varianten van de slangenmuur met hoekiger vormen.
Verwarmde fruitmuren in Engeland
In Groot-Brittanië werd de fruitmuur vanaf de zeventiende eeuw een vast onderdeel van de moestuin van landhuizen en kastelen. Opmerkelijk is dat sommige Engelse fruitmuren vanaf de achttiende eeuw werden verwarmd. Aan de achterzijde van de muur werd een vuur gestookt en de warmte daarvan werd door horizontale rookgaskanalen doorheen de muur verspreid. Een schoorsteen op de muur maakte het verwarmingssysteem compleet. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werden steeds meer van die muren verwarmd met warm water.
Vanaf het einde van de negentiende eeuw ging het bergaf met de fruitmuur, ook al bleef bijvoorbeeld de industrie in Thomery bestaan tot in 1970. Het onderhoud van leifruit was zeer arbeidsintensief en vroeg veel kennis en vaardigheden. De uitbreiding van de spoorwegen maakte het bovendien mogelijk om fruit te importeren vanuit het Zuiden, waar de productie in open lucht minder arbeidsintensief en dus goedkoper was. Ook de glazen tuinbouwkas bracht een hoge omzet voor relatief weinig arbeid – kunstmatige verwarming nam de rol van snoeitechnieken over.
De geboorte van de glazen kas
Grote glasplaten waren moeilijk te verkrijgen in de middeleeuwen. Daardoor kon er niet optimaal gebruik worden gemaakt van het broeikaseffect. Ruiten werden meestal gemaakt uit geblazen glas, wat de afmetingen beperkte. Om een groter glazen oppervlak te maken, zoals een raam, werden kleinere glasplaten aan elkaar gezet met glasroeden.
Niettemin maakten Europese tuinders al sinds het begin van de zestiende eeuw gebruik van kleinschalige toepassingen van de broeikas. De eenvoudigste vorm was de “cloche”, een glazen bokaal in de vorm van een klok, die over het gewas werd geplaatst. Een andere technologie was de onverwarmde kas, een klein en laag zaaibed dat werd afgedekt met glas. Vaak werd paardemest toegevoegd als extra verwarming.
Tijdens de negentiende eeuw begonnen een aantal Belgische en Nederlandse tuinders te experimenteren met het plaatsen van glasramen tegen fruitmuren. Dat bleek het groeiproces verder te versnellen. Deze aanpak ontwikkelde zich uiteindelijk tot de tegen een fruitmuur aangebouwde tuinbouwkas. In het Westland verschenen deze tuinbouwkassen vanaf ongeveer 1850 en in 1881 zat ongeveer 22 kilometer van de 178 km fruitmuren daar onder glas.
De tuinbouwkas werd in de daarop volgende decennia steeds groter, maar bleef al die tijd profiteren van de thermische massa van de fruitmuur, die de hitte van de zon opslaat om die ’s nachts weer uit te stralen. Bovendien werden vele van deze tuinbouwkassen uitgerust met isolerende matten die over de glazen oppervlakte konden worden uitgerold. Kortom, de tuinbouwkas bleef al die tijd een door de zon verwarmd gebouw.
De eerste volledig glazen tuinbouwkassen werden pas in de jaren 1890 gebouwd, eerst in België, kort daarop in Nederland. Twee trends speelden in de kaart van deze ontwikkeling. Ten eerste de ontwikkeling van een nieuw proces voor de productie van glas, waardoor grote glasplaten veel goedkoper werden, en ten tweede de opkomst van fossiele brandstoffen, die het mogelijk maakten een volledig van glas gemaakte structuur te verwarmen.
Bijgevolg veranderde de tuinbouwkas bij het begin van de twintigste eeuw in een gebouw zonder thermische massa. De fruitmuur waarmee alles begon, was verdwenen.
Bronnen en meer informatie
Open Air Grape Culture, John Phin, 1862
The last peach orchards of Paris, Messy Nessy, 2014
Geschiedenis van het leifruit in de Lage Landen, Wybe Kuitert, 2004
Onzichtbaar achter glas, Ahmed Benseddik and Marijke Bijl, 2004
Chasselas de Thomery, French Wikipedia
Murs à pêches, French Wikipedia
L’histoire des murs, website Murs à Pêches
Food-Producing Solar Greenhouses, in “An assessment of technology for local development”, 1980
The development and history of horticulture, Edwinna von Bayer
Geschiedenis van Holland, Volume 3, deel 1. Thimo de Nijs, 2003
A Golden Thread: 2500 years of solar architecture and technology, Ken Butti and John Perlin, 2009<
Une histoire des serres: de l’orangerie au palais de cristal, Yves-Marie Allain, 2010
Manual complet du jardinier, Louis Claude Noisette, 1862
Onderhoud en restauratie van historische plantenkassen, Ben Kooij, 2011
Leifruit: toekomst voor eeuwenoude hovernierskunst, Julia Voskuil, 2011
The magic of Britain’s walled gardens, Bunny Guinness, 2014
Visiting the palace of Versailles’ kitchen garden, Janet Eastman, 2015
Hot Walls: An Investigation of Their Construction in Some Northern Kitchen Gardens, Elisabeth Hall, 1989
History of fruit growing, Tom La Dell
Fences of Fruit Trees, Brian Kaller, 2011
Reacties
Als je op dit artikel wil reageren, stuur dan een mailtje naar solar (at) lowtechmagazine (dot) com. Je gegevens worden niet voor andere doeleinden gebruikt. Blijf je liever anoniem, sluit dan je bericht af met een pseudoniem.
Reacties
Frits
Zelfs in het noorden van Groningen. Foto Menkemaborg Uithuizen.
Bert Wils
Heel interessant artikel. Maar vroeg mij af of bij jullie ook bekend is dat dit systeem (thermische muur) al eerder in China werd toegepast, inclusief de uit te rollen matten.
Ik lees met plezier jullie artikelen en wens jullie veel succes.
Maranka Spoor
Prachtig artikel weer Kris!
Renaat
@ Bert Wils,
onder het artikel staan links naar andere artikels van Lowtechmagazine, waaronder een artikel over de Chineese zonnekas. Het antwoord op je vraag is dus ja.
Kris De Decker
@ Niek
Dank voor de correctie, je hebt gelijk. Ik heb de zin aangepast.
@ roland
Kolen zijn fossiele brandstoffen, niet? Kassen werden warm gestookt met kolen vanaf de eeuwwisseling, olie kwam pas na de tweede wereldoorlog opzetten en in het westland werden de kassen in 1963 aangesloten op het aardgasnetwerk. Misschien dat er ook kassen met hout of turf werden gestookt, maar ik ben daar geen enkele vermelding van tegengekomen.
Niek Vermeulen
Zeer interessant artikel over een techniek die inmiddels historisch is. In de particulieren tuin is een zonnige muur goed te gebruiken. Plaats fruit liever tegen een op het oosten of zuidoosten gerichte muur, dan tegen een zuid- of westmuur. Een sterke plotselinge verhitting maakt de planten gevoelig voor ziekten en plagen.
Overigens heeft de foto van de flessen u op het verkeerde been gezet. Een kleine correctie op: “De telers ontwierpen ook een opmerkelijk systeem voor het bewaren van de druiven. De vruchten werden in water ondergedompeld in glazen flessen”. De vruchten werden er niet in ondergedompeld. De flessen werden gevuld met water en de onderkant van de steel hing in het water, de tros over de rand.
Roland
@ “.. de opkomst van fossiele brandstoffen, die het mogelijk maakten een volledig van glas gemaakte structuur te verwarmen.”